Pelgrimage en pelgrimtekens


Op reis gaan was voor de middeleeuwer geen pleziertocht, maar een hachelijke onderneming. Een goede reden om toch uit je vertrouwde omgeving weg te gaan was het ondernemen van een bedevaart naar de plek waar een heilige begraven lag, of waar relieken van heiligen werden vereerd. Een pelgrim ging bijvoorbeeld bidden bij een heiligdom als dank voor een wonderbaarlijke genezing. Maar voor sommigen was de reis zelf, met al zijn ontberingen, al louterend.

Behalve vrijwillige bedevaarten kende men ook de strafbedevaart, die werd opgelegd door de rechtbank of de kerk. Aan een veroordeelde kon men bijvoorbeeld de opdracht geven: ga op bedevaart naar Rome, breng een bewijs mee dat je er geweest bent en blijf tenminste 5 jaar weg.

Het was regel dat pelgrims onderweg overal gastvrij werden ontvangen, mits ze als zodanig herkenbaar waren. Een serieuze, vrome pelgrim droeg een wijde mantel, de ‘pelerine’ en een grote hoed met brede, slappe rand. In zijn hand hield hij een houten pelgrimsstaf en hij droeg een reistas, een pelgrimsfles en had een rozenkrans bij zich. De belangrijkste attributen van een pelgrim waren echter de kleine loodtinnen pelgrimsinsignes, die hij op zijn hoed, tas of mantel speldde.

Iedere bedevaartplaats had zijn eigen pelgrimstekens die als een gewijd aandenken aan de heilige plaats werden verkocht. Precies zoals nu nog het geval is, in bedevaartplaatsen als Lourdes (Frankrijk) en Santiago de Compostela (Spanje), zullen de laatmiddeleeuwse souvernirverkopers in de buurt van de kerken met hun stalletjes hebben gestaan. En ook toen ging het om grote aantallen en een hoge omzet.

Rome, Jeruzalem en Santiago de Compostela zijn de van oudsher bekendste bedevaartplaatsen. In Rome kocht de pelgrim insignes met de sleutels van de heilige Petrus, of met het ‘Vera Icon’: het ‘ware gelaat’ van Christus, zoals dat is afgedrukt op het zweetdoek van Veronica. Pelgrimsinsignes met het Jeruzalemkruis hoorden bij de bedevaart naar Jeruzalem. Daar bestond voor de pelgrim zelfs de mogelijkheid als aandenken een tatoeage te laten aanbrengen. Een speldje kon je verliezen, maar met het Jeruzalemkruis voor eeuwig op je arm getatoeëerd moest je wel een goed Christen zijn!
Maar men kon ook dichter bij huis terecht; pelgrimsoorden als Amersfoort (een wonderbaarlijk Mariabeeldje), Boxtel (het ‘Heilig Bloedwonder’) of Vrouwenpolder (devotie van een geschilderde Mariabeeltenis) verkochten hun eigen pelgrimsinsignes. Op religieuze hoogtijdagen, wanneer in een processie beelden van heiligen of relieken werden getoond, telde men in grote, zeer populaire bedevaartplaatsen soms wel 100.000 pelgrims.

De heiligen op de insignes zijn afgebeeld volgens vaste regels, in de late middeleeuwen voor iedereen direct herkenbaar.
De heilige Adrianus, vereerd in het Vlaamse Geraardsbergen, werd weergegeven als geharnast krijgsman met in zijn rechterhand een zwaard, in zijn linkerhand een aambeeld met hamer. Onder zijn voeten de door hem overwonnen leeuw, als symbool voor zijn dapperheid.
Adrianus was een Romeins officier die om zijn christelijke geloofsovertuiging op gruwelijke wijze is gemarteld. Eerst werden zijn ledematen op een aambeeld met een hamer verbrijzeld, waarna hij met het zwaard is onthoofd. De Heilige martelaar was de beschermheilige van zowel soldaten, gevangenbewaarders, smeden als slagers. Hij bood tevens bescherming tegen de pest en de onverwachte dood.

De insignes van de heilige paus Cornelius zijn te herkennen aan de pauselijke tiara op zijn hoofd, de kruisstaf in de ene en een hoorntje in de andere hand. Men vereerde Cornelius vooral als patroonheilige voor het vee. Het hoorntje dat daarnaar verwijst heeft tevens te maken met de naam van de heilige: het Latijnse ‘cornu’ betekent hoorn. Meestal staat naast Cornelius een kleine pelgrim afgebeeld. Het reliekschrijn van Cornelius kon men bezoeken in de abdij van het Vlaamse Ninove, niet ver van Geraardsbergen.

De late middeleeuwer geloofde dat het pelgrimsteken dat in aanraking was geweest met ‘het heilige’ eenmaal thuis ook bescherming bood tegen gevaar en ziekte. Men bevestigde de insignes bijvoorbeeld op een speciaal daarvoor gemaakt plankje dat in huis werd opgehangen, of men versierde een eigen gemaakt huisaltaartje met pelgrimsinsignes.

In Aken bedacht men in de eerste helft van de 15de eeuw een nieuw type pelgrimsteken: het spiegelinsigne. Doordat er steeds grotere massa’s mensen naar de reliekentoningen kwamen, konden de toegestroomde pelgrims het heilige nog wel zien en uit de verte vereren, maar van aanraken was geen sprake meer. Men bedacht dat met behulp van spiegeltjes het heilige toch kon worden opgevangen. De commercie sprong er handig op in en men ging insignes verkopen met kleine spiegeltjes die met lipjes in een lijstje zaten vastgeklemd. Ook gekleurde stukjes papier, kleine prentjes of lapjes leer maakte men wel als achtergrond in deze lijstjes vast. Het verschijnsel 'spiegelinsigne' verspreidde zich ook naar 's-Hertogenbosch. Daar kent de Sint Janskathedraal sinds de late 14de eeuw een Maria-devotie rond een wonderdadig houten Mariabeeldje. In een mirakelboek staan wel 500 wonderen opgetekend die zijn gebeurd op voorspraak van De Bossche Zoete Lieve Vrouw.